Inhoudsopgave


Het Zwols Archeologische Dagboek (Z.A.D.) was een privéuitgave van mij. Op een gegeven moment moet je dan beslissen dat er genoeg pagina’s geschreven en bewerkt zijn omdat het boek te dik zou worden en alles niet meer betaalbaar zou zijn. Toen het onderstaande artikel gemaakt was, bleek dat er nog veel gegevens niet verwerkt waren. Nu, 20 jaar na het verschijnen van de eerste druk, komt het boek dan op mijn site. In dit artikel zijn een aantal opmerkingen er bijgeplaatst om beter plaatsbepalingen te kunnen doen en om u vast voor te bereiden voor het vervolgartikel: WW2. De opmerkingen zijn met 'opm. 2010' aangegeven. De noten zijn zoveel mogelijk kort bij de tekst geplaatst. De noten zijn te herkennen aan een nummer ( ). Zodra het hele boek op de site staat zullen doorlinken in werking gezet worden om het zoeken makkelijker te maken.



WATERNOOD EN WATERSNOOD (WW1) — Het ontstaan van een gebied I

Door Egbert Dikken en Herman Kamphuis



”Het gebied rond Zwolle werd in hoofdzaak gevormd onder invloed van twee rivieren: de IJssel en de Vecht. Beide rivieren zijn restanten van de oer-Rijn en de oer-Vecht. De IJssel loopt door een diep U-vormig gletscherdal tussen de in de 3e ijstijd opgestuwde ruggen (stuwwallen) van de Veluwe en de Sallandse heuvelrug. Tijdens de 4e en laatste ijstijd bereikte het landijs ons land niet meer. Nadien is het oer-Vechtdal gevormd. De oudste en meest zuidelijke loop van dit dal loopt over het noordelijk deel van de IJssel. Het is een breed en vlak smeltwaterdal. Beide rivierdalen zijn opgevuld met rivierafzettingen uit de laatste ijstijd. In bij die ijstijd behorende droge periodes zijn door de wind dekzandruggen gevormd, die in ongeveer oost-west richting afgezet zijn. Na 10.000 voor Chr. (Holoceen) steeg de temperatuur langzaam. Er kwam wat begroeiing. Tijdens een periode met een toendraklimaat zijn kommen met veen en rivierduinen gevormd. De stijging van de zeespiegel en de verhoging van de grondwaterstand door het smelten van het ijs, hadden tot resultaat dat de rivieren hun water niet meer kwijt konden. Ze verwilderden en stroomden weer over alle lage delen heen (1). Veengroei kwam tot stilstand in gebieden die weer stromend water kregen. De wijziging van een rivierloop kon de situatie weer totaal veranderen. In het begin van onze jaartelling meanderde de Vecht aan de zuidzijde in het Vechtdal; aan de noordzijde stroomde de Reest. De IJssel, een voortzetting van de Oude IJssel, was een vrijwel uitgedroogde rivier. De Rijn voerde namelijk het meeste water door de Waal af. In het gebied langs de IJssel waren geen oeverwallen en het bevatte nog geen klei.”
Bron: Onderzoekrapport Soeslo-Zandhove.

Opm. 2010: Na 25 jaar onderzoek hebben wij de puzzelstukjes beter in elkaar kunnen passen en is in 2008 het artikel WW2 verschenen. Na ons onderzoek is gebleken dat er nog een waterstroom van invloed is geweest op het gebied dat wij hier in WW1 behandelen. Van het beschrevene kunnen wij ons moeilijk een voorstelling maken. In de loop van de tijd zijn er grote landschapsveranderingen geweest tot in onze tijd toe. Publicaties over ontstaansgeschiedenissen van nederzettingen en rivierlopen etc. zijn o.a. tot stand gekomen met voornoemde gegevens. Ook werden deze met beweringen volgeschreven over waar bepaalde rivieren gelopen zouden hebben en waarom. Meestal gaan die publicaties over de tijd nadat de IJssel actief werd, zo rond 1200. Gegevens van voor die tijd waren niet bekend en konden daarom ook niet verwerkt worden. Toch bleven veel tegenstrijdigheden en onzekerheden in diverse publicaties bestaan.

Waar het nu om gaat

In z’n publicatie van 1986 (2) doet H.A. Heidinga melding van zijn bevindingen tijdens het onderzoek in het Kootwijkerzand. Hij constateerde daar: ‘dat in de 10e eeuw hier en waarschijnlijk elders in West-Europa een extreme droogte moet hebben geheerst, die voor een ongekende milieuramp moet hebben gezorgd’. Verder schrijft hij: ‘Deze droogte heeft letterlijk en figuurlijk veel stof doen opwaaien. Op de hoge zandgronden ontstond een rampzalige situatie: oogsten mislukten, vennetjes droogden op en op grote schaal ontstonden zandverstuivingen. Door ingrijpende veranderingen in het landbouwsysteem heeft men echter getracht deze moeilijkheden het hoofd te bieden. De droogte bracht echter niet alleen ellende. Gebieden, die voorheen te nat waren, zoals de uitgestrekte venen in het westen van het land, werden dankzij de droogte geschikt voor ontginning.’ Wij komen later op Heidinga terug.

Hoe waterdicht is de geologische kaart? (3)

Dat in artikelen de vorming van rivierduinen meestal aan het begin Holoceen (10.000 jaar geleden) wordt gekoppeld vinden wij een vreemde zaak. Rivierduin: zandheuvel, gevormd uit door de wind aangevoerd materiaal vanuit de rivierbedding (opm: Dus moet een bedding droog gevallen zijn). ”Rivierduinen” kunnen ook van jongere datum zijn. Daarom geven we enkele gegevens uit publicaties weer. Hamming, Knibbe en Maarleveld dateerden een rivierduin op 8100-3000 v.Chr. (4). Liefst een verschil van 5000 jaar! De bewoning van Windesheim, tussen Bergweg en Hollewandsweg zou gelegen zijn op een rivierduin van 100 eeuwen oud (5). Dat deze jonger is blijkt uit het volgende: Bij een opgraving in 1987 (6) is onder dat ‘oude’ rivierduin een boerderijplattegrond gevonden uit de Bronstijd (1600-800 v.Chr.).
Het rivierduin Zandhove zou pas ontstaan zijn ná de dijkdoorbraak van 1573 (7). In het artikel Zwolle-Zuid wordt er nader op ingegaan dat die datum discutabel is. Wij willen verder nog vermelden dat in het rapport Soeslo-Zandhove staat dat het laatst genoemde duin voor het grootste deel zou zijn ontstaan na de IJsseldoorbraak van 1573 en dat onder Zandhove wellicht restanten liggen van een afwateringsstelsel, dat verbinding gaf tussen Vecht en IJssel.
De geologische kaart maakt geen enkel onderscheid tussen de verschillende rivierduinen wat betreft ouderdom. Als dat bij onderzoek niet mogelijk is, dan betekent dat ook dat de aangegeven dekzanden op de kaart discutabel zijn. Dekzanden, die volgens de bijlage van de kaart (Zwolle Oost blz. 7) in de 2e helft van de laatste ijstijd ontstonden, bestaan uit fijnere deeltjes zand, die met de wind zijn meegevoerd tot soms meters dikke lagen. Deze lagen zouden rondom Zwolle overal aan de oppervlakte liggen. Over zandverstuivingen rond de 10e eeuw of later wordt niets vermeld. Wisten de onderzoekers van deze milieuramp en kunnen zij niet aantonen dat er verschillen bestaan tussen de verschillende verstuivingen? Of waren zij niet op de hoogte en hebben zij automatisch aangenomen dat, waar fijne zandlagen werden aangetroffen, dit dekzanden moesten zijn, ontstaan in de 2e helft van de laatste ijstijd? Een bepaalde opmerking viel ons op. Vaak komen we een betiteling als matig fijn zand of grof zand tegen. De bijlage Zwolle, van de Rijksgeologische Dienst, die bij de geologische kaart behoort vermeldt op blz. 3 dat de korrelgrootte van het zand visueel is geschat. Voor de benoemingen klei tot grind zijn 9 fractiegrenzen aangehouden tussen de 16 en 2000 mu (2 mm). Fractie 9 gaat alleen al van 1000 tot 2000 mu. Voor de overgebleven 8 fracties blijft nog geen 1 mm over! Zonder laboratoriumonderzoek kan van een goede vaststelling, volgens ons, geen sprake zijn. Wij kunnen ons voorstellen dat het moeilijk is om aan te tonen dat een zandlaag van een verstuiving te dateren is rond de 10e eeuw of dat deze ouder is. Per slot, het stuifzand kwam ook ergens vandaan.
De geologische kaart is natuurlijk een prachtig en waardevol naslagwerk waar goed mee gewerkt kan worden, maar o.a. wat betreft de dateringen zijn er hiaten. Goutbeek en Hamming geven dat ook aan (8). Ze vermelden dat rivierduinen van verschillende ouderdom kunnen zijn, alleen dateren zij de jongste op 3000-900 voor Chr.! Over de 10e eeuw wordt niets vermeld! Uit dit alles volgt dat artikelen waarin gebruik gemaakt is van verouderde dateringen over duinvorming geen sluitende conclusies getrokken kunnen worden. Ook is het bedenkelijk dat o.a. het artikel Het water in het historische landschap van Windesheim grotendeels gebaseerd is op bodemkaarten die niet verder gaan dan 1.2 m beneden het maaiveld (zie noot 5a blz. 270).
Wat betreft het watergebeuren willen wij twee periodes onderscheiden: een periode van vóór de l0e-12e eeuw, wanneer het water wat meer oostelijker is georiënteerd en van de hogere delen van Overijssel, Drente, etc. komt, en een periode na die tijd, waarin de Zuiderzee zou zijn ontstaan. Omdat wij alleen nog maar vermoedens hebben over oude wateren, die gestroomd moeten hebben aan en vanaf de overzijde van de huidige Vechtloop, zullen wij het gebied tussen Dalfsen en Hasselt buiten beschouwing laten. Ente, in zijn artikel (9), merkt voorzichtig op: ‘dat de betekenis van een 9e of 10e eeuwse IJssel niet overschat mag worden.’ Dit blijkt ondermeer uit zijn onderzoek. Hij vermeldt: ‘dat voor het eind van de 12e eeuw, zich voor de mond van de IJssel een dunne laag slakjes afzette (valvata). Dit kan alleen plaatsvinden in stilstaand tot zwak stromend water met een modderbodem’.

Een stukje voorgeschiedenis

Mevr. A.J. Schut (10): ‘In 874 bezat het Stift van Essen de hof Irthe. Het vervoer van producten van Het lert (en waarschijnlijk van Soeslo, dat ook als eigendom van het Stift van Essen beschreven is) moet in die tijd over water gegaan zijn. Een omweg via Dalfsen of Zwolle over de Vecht naar de IJssel zou de keuze van de plaats van deze hoven tot een bijzonder slechte gemaakt hebben. Aannemelijk is dat zij de kortste weg naar de IJssel genomen hebben: via de huidige polder Sekdoorn en de afwatering bij de tegenwoordige IJsselcentrale. Ook in 971 wordt nog over de hof Irthe in relatie tot het Stift van Essen gesproken. De wisseling van het waterregime van oost-west naar zuid-noord heeft dus na het jaar 1000 en voor 1300 plaatsgevonden.
Naarmate meer klei wordt afgezet door de IJssel, de oeverwal hoger wordt en de uitmonding bij de huidige IJsselcentrale gaat verzanden wordt de waterdruk op de dekzandruggen zo groot dat in het lage gedeelte van de noordelijkste dekzandrug ze overlopen en doorbraken ontstaan. Het water neemt een andere loop in een geleidelijk proces tussen ongeveer 1000 en 1300. Oost-west gerichte afwatering wordt een zuid-noord gerichte afwatering (11).
Dit feit gaat het beeld van het landschap van heden essentieel bepalen omdat hetzelfde zich voordoet tussen zuidelijker dekzandruggen.’ Vorige en de volgende veronderstellingen vallen onder de verantwoordelijkheid van Mevr. A.J. Schut. ‘Vanaf de Vecht bij Dalfsen is via Den Berg, Mataram, De Horte, Wijthmen en de Baerlerbeek een verbinding geweest met de IJssel. Vanaf de Vecht bij Vilsteren is via “De Vliers” een verbinding geweest met de IJssel, de tegenwoordige Marswetering. Vanaf de Regge bij Nieuwe Brug is er een verbinding geweest ten noorden van de Oude Dijk langs, via de Dalmsholter waterleiding en de vroegere Steenwetering (nu Overijssels kanaal) met de IJssel. Onthoofding van de Regge naar de Vecht moet niet uitgesloten worden. Het dal van de Kolkwetering is een lokaal smeltwaterdal waarvan het water naar de IJssel gebracht werd.’

Goutbeek en Hamming wijzen erop dat het opvallend is dat ten westen van Dalfsen tot aan Berkum de Vecht de begeleidende keten van zandhoogtes mist, terwijl zuidelijk wel zo’n keten aanwezig is doch zonder rivier. Gezien de archeologische vondsten beschrijven de auteurs een oost-west loop van de Vecht, maar laten die ten noorden van Soeslo ombuigen in een zuid-noord(!) richting via Boswijk, Oosterenk (Ceintuurbaan), Brinkhoek naar Langenholte. De Vecht zou daar gelopen moeten hebben tot in ieder geval plusminus 200 voor Chr. en is de huidige loop gaan volgen tussen 200 en 1300 na Chr., aldus hun bewering (12). Zie ook artikel Ceintuurbaan. Dáárin wordt beschreven dat het water bij de Ceintuurbaan nog tot minimaal de 15e eeuw open was en een voortzetting had in de Westerveldsche Aa, die nu nog open ligt.
Van de Schrier en Van de Berg behandelen eveneens in het ‘Windesheimerboek’ de nu nog oost-west gerichte afwatering in het gebied als boven is vermeld. Bekend is, uit geologische rapporten, dat er in het boven behandelde gebied Vechtklei onder IJsselklei ligt. Buiten de al vermelde oost-west verbindingen moeten er nog meer geweest zijn. Eén daarvan willen wij uitvoerig behandelen.



Luchtfoto van de wijk Berkum bij Zwolle. Bovenin de Rivier de Vecht. Rechts de Nieuwe Vecht. Waarschijnlijk heeft de Vecht vóór 1200 dwars door Berkum gestroomd richting de stad Zwolle.

Deze foto is aangeboden door Luchtfoto Holland, Hoekstraat 18, Zwolle.


 

De Nieuwe Vecht

Wanneer de aanduiding Nye Vechte voor het eerst is gebruikt, is niet helemaal duidelijk. In het regest 253 van 1386 (13) staat de tekst: ‘Nieuwe Weteringhe’. Op de achterzijde van het origineel staat bijgeschreven: ‘Van den landen ende maden op de Nye Vechte. Door het origineel is gestoken een charter d.d. 20 januari 1498.’ Navraag op het archief leerde ons dat er voorzichtig moet worden omgegaan met dat soort aanduidingen omdat deze er nog na 1498 kunnen zijn bijgeschreven. In ieder geval heeft er iemand ná 1386 een plaatsbepaling van die Nieuwe Weteringhe gedaan. (Dus niet alleen in de Sekdoornpolder-Zalné stroomde een NlEUWE wetering)! De bewering dat de Nieuwe Vecht, zoals wij die nu kennen, oorspronkelijk een zeer oud water is, zal op bezwaren stuiten. Men kan bijv. daar tegen aanvoeren dat de Nieuwe Vecht bij Berkum door een dekzandrug loopt. Zoals we reeds opmerkten dat zandruggen niet altijd de ouderdom hebben die wordt verondersteld, zochten wij in de sondeer- en boorrapporten en kaarten naar bewijzen dat in de ondergrond van Berkum water gestroomd moet hebben.
De geologische kaart is o.a. gemaakt door de onderlinge boorpunten, die vaak op tientallen meters en grotere afstand van elkaar gelegen zijn, te verbinden en gelijke gebieden in te schatten. Dat daarbij wel eens een bedding gemist wordt laat zich raden.

Toch is op de kaart in de omgeving van Berkum-Poepershoek te zien dat daar een beekdal aanwezig is. De bebouwing belette verdere intekening. De sondeer- en boorgegevens geven aan dat in grote gebieden van Berkum op ± 4-7 m onder het maaiveld, klei- en/of veenlagen aanwezig zijn. Ook verzakkingen van huizen, waarbij nieuwe boringen zijn verricht, tonen dit aan.Bij de nieuwbouw, opzij van restaurant de ‘Toerist’(in 2010 Van de Valk), moesten, om door de ‘zachte’ lagen heen te komen, vaak heipalen van meer dan 9 m gebruikt worden. Onder het bejaardencentrum ‘De Wissel’ werden verstoringen op 10-11 m diepte aangetroffen. Op het rapport had de aannemer keurig zijn heipalen erdoor getekend (bij de firma Tensen 9-11 m. Sparrenlaan 10 m, Kerkweg 10 m etc.).

    Noten

  1. Bij langzaam stromend water kan een hoogteverschil van enkele decimeters de richting van de stroom al bepalen. Denken we aan een grote rivierloop dan stellen we ons een diepe geul voor. Bij een IJssel en een Vecht zonder belemmering van dijken kunnen meerdere ook ondiepe geulen aanwezig zijn geweest. Het water kon al met een gering verval over een groot oppervlak wegstromen.
  2. Toen het weer droog was. Vondsten uit het verleden, R.O.B. jaarboek 1986.
  3. Samenstelling Stichting voor bodemkartering (Stiboka) Wageningen 1969 (1971).
  4. Afzettingen van de IJsseI, nabij Zwolle, in: Boor en Spade XIV. (1963) blz. 88/103.
  5. a. Windesheim, studies over een Sallands dorp bij de IJssel o.a. in de publicatie over het water, blz. 269.
    b. Windesheim portret van een dorp. A. Eikelboom, bron: Stiboka.
  6. Zie noot 5a o.a. blz. 89.
  7. M. van Doornick, 1828. Ontwerp van afleiding van den Rijn langs den IJssel en door de provincie Overijssel. Deventer.
  8. Regionale Geschiedenis. Een vroegere rivierloop van de Vecht.
  9. P.J. Ente, De IJsseldelta, IJsselakademie.
  10. Onderzoekrapport Soeslo-Zandhove blz. 55.
  11. Van de Schrier en Van de Berg spreken van een bewust doortrekken en graven van nieuwe weteringen, omdat de verbinding met de IJssel verbroken is. Zie noot 5a blz. 265-306.
  12. Zie 8.
  13. Zwolse Regesten vanaf 1350. F.C. Berkenvelder.