Hierboven is weergegeven waar funderingen geplaatst kunnen worden. Als een sondering niet door de bovenste zandlaag heengaat, omdat de laag goed bevonden wordt, betekent dit dat eventueel daaronder liggende klei- en veenlagen niet geconstateerd worden.

 

Inhoudsopgave

SONDERINGEN

In diverse artikelen wordt gesproken over sondeer- of boorrapporten. Deze worden meestal gemaakt voor bouwwerkzaamheden en soms ook voor geologisch onderzoek. Wat deze rapporten ons kunnen “vertellen”, wordt hier In het kort vermeld. Voordat werkzaamheden plaatsvinden worden er metingen in de ondergrond verricht. Vanuit een speciale terreinwagen wordt een buis in de grond gedrukt die de verschillende grondlagen op hun weerstand meet (conische weerstand). Hoe vaster een laag, hoe hoger de weerstand. Een compacte zandlaag geeft dus meer aan dan verstoringen die uit klei of veen (kunnen) bestaan. Deze gegevens worden in een grafiek weergegeven. Hierop is te zien waar en hoe diep zand-, veen- of kleilagen zich bevinden. Wil men een visueel overzicht dan boort men in de grond en worden de verschillende lagen naar boven gehaald.
Sonderingen en boringen worden gemaakt tot op een diepte die voor het desbetreffende onderzoek noodzakelijk is. Voor een geoloog kan het vaak niet diep genoeg gaan; voor bouwwerkzaamheden zoekt men meestal een zandlaag die dik genoeg is om op te funderen. Dit betekent in de praktijk dat indien er een laag zand nodig is van ongeveer 3 m dikte en men die gevonden heeft, er niet verder wordt gesondeerd. Er zijn dus van onder die zandlaag geen verdere gegevens bekend, Is, laten wij zeggen, de laag van 3 m niet geschikt om een zwaar flatgebouw op te zetten, dan sondeert men dieper om naar een dikkere zandlaag te zoeken. Dankzij die sonderingen kunnen wij constateren dat er vaak onder redelijke zandlagen, klei- en veenlagen aanwezig zijn. Dit betekent ook dat waar de sonderingen niet dieper zijn gemaakt dan een eerste zandlaag, die dan voor vaste grond wordt aangezien, er geen bewijs is geleverd dat er geen klei- of veenlagen onder liggen. (De eerst geregistreerde zandlaag kan volgens ons ontstaan zijn door zandverstuivingen. Zie “Waternood en Watersnood”. (WW1)).

Omdat al jaren discussies in publicaties plaatsvinden over “heeft Zwolle wel of niet aan de IJssel of de Vecht gelegen”, zochten wij naar bewijzen om die vraag te kunnen beantwoorden. De in de rapporten gevonden klei- en veenlagen zijn daarom belangrijke gegevens. Klei- en veenlagen ontstaan namelijk daar waar water heeft gestaan of heeft gestroomd.
Door een paar duizend sonderingen op schema te tekenen kwamen wij tot de conclusie dat in de ondergrond van en rondom Zwolle meer aan de hand is geweest dan tot nu toe bekend was. Ook kwamen wij vreemde zaken tegen die wij voorlegden aan de heer Reitsma. Deze is werkzaam geweest bij Openbare Werken, afdeling weg- en waterbouw en staat bekend als de ‘bruggen- bouwer van Zwolle’. Wij legden Reitsma uit waar wij naar zochten en legden hem rapporten, teksten en fotomateriaal voor die hij bestudeerde. Zo werden onder andere de veenlaag onder de Eikenlaan, de pakkingsverschillen onder het R.I.B.-gebouw, wat klei- en veenlagen bleken te zijn, de diepe verstoringen bij de Nieuwe Vechtbrug en bij de bibliotheekbouw in de Spoelstraat besproken. Van de laatste wist Reitsma bovendien nog te vertellen dat het daar niet gemakkelijk was geweest om een goede funderingsconstructie te ontwerpen omdat de grond op sommige plaatsen wel erg verstoord was. Tijdens de opgraving daar hadden wij al geconstateerd dat het watergebeuren hier de oorzaak van was. Dhr. Reitsma stelde nog vast dat de door ons gevonden gegevens een nieuwe kijk op de (water)geschiedenis zullen geven. Hij wenste ons veel succes.

 

Onder de nieuwbouw aan de Dr. van Heesweg (tegenover het Sophia Ziekenhuis) ligt een oude rivierbeddlng. Om door de klei/veenlagen heen te komen moesten er meters lange heipalen ingebracht worden om een stevige ondergrond te kunnen bereiken. Op de achtergrond van de foto is het gebouw van de O.L.M. te zien.