Inhoudsopgave


PLATTEGROND VAN ZWOLLE

Een artikel van Egbert Dikken en drs. Herman Kamphuis

Inleiding

Bij onderzoeken wordt veel gebruik gemaakt van (steden)plattegronden. Wij bemerkten dat veel plattegronden van de stad Zwolle van elkaar afweken. Een fout is dan snel gemaakt. Zodoende werd besloten om de kaart van Jacob van Deventer nader te onderzoeken. Deze kaart, die stad en omgeving weergeeft, staat als de oudste bekend en zou in het midden van de 16e eeuw in opdracht van Karel V gemaakt zijn. Ook publicaties, die voor dat doel belangrijk waren, werden doorgeworsteld. Zodoende werden gegevens gevonden die wij de lezers niet willen onthouden. Aan het eind van dit artikel zijn de belangrijkste publicaties vermeld.

Eerste vermeldingen op kaarten van de stad Zwolle

Koeman schrijft op blz. 22, 36 en 37 dat Suellis voorkomt op de in 1482 verschenen Ulmer uitgave. Typisch is dat van de in Noord-Nederland gelegen steden alleen Zwolle op deze kaart voorkomt. Dit verandert als de kaart van Cusanus in 1490 verschijnt. Davantria (Deventer) en grunige (Groningen) zijn hier voor het eerst aangegeven en Zwolle is dan svollis. Op de Landstrassenkart van 1501 waar Kampen voor het eerst op voorkomt, is Zwolle (swol) wederom aanwezig. Op de Martin Waldseemüllers Carta Itineraria Europa, die als eerste gedrukte wandkaart van Europa geldt staat Zwolle als swolt aangegeven.

Stadsplattegrond

In veel boekwerkjes waarin de geschiedenis van de stad Zwolle wordt behandeld, zijn plattegronden afgedrukt. Deze zijn kopieën van de plattegrond welke toegeschreven wordt aan Jacob van Deventer. Waar het origineel zich bevindt en hoe de getekende kopieën ontstaan zijn proberen we in het kort weer te geven.
In 1884 ontdekte de Belg Charles Ruelens in La Biblioteca Nacional te Madrid in Spanje, een atlas met topografische kaarten van de steden in de Noordelijke Nederlanden. Hierbij was ook de kaart van Swoll. Hoe men aan de eerst getekende kopie gekomen is, vinden we in het verslag van het Rijksarchief te ‘s-Gravenhage d.d. 1892. De Vereniging van Overijssels Recht en Geschiedenis diende in 1886 een verzoek in bij de Spaanse autoriteiten om de atlas tijdelijk naar Nederland te sturen om kopieën te maken. Eventueel wilde de vereniging wel tekenaars naar Madrid sturen om de plattegronden van Delden, Deventer, Enschede, Oldenzaal, Vollenhove en Zwolle na te tekenen. Het eerste werd afgewezen, het tweede gehonoreerd. In 1891 toen de atlas wel tijdelijk naar het Rijksarchief werd gestuurd, hoefden de al in 1886 gemaakte kopieën alleen door MF.N. Rotteveel vergeleken en eventueel verbeterd te worden. De tweede getekende kopie wordt vermeld in het boek ‘Terugblik op Swol’ van K.Boonenburg 1969. Deze noemt geen tekenaar maar wel het jaartal 1901, de kaart is in het P.O.M. (Nu Zwols Stedelijk Museum) aanwezig. Oud gemeentearchivaris Geesink blijkt ook de tekenpen ter hand genomen te hebben. Onderaan een tekening, in het Rijksarchief Zwolle, staat geschreven ‘copia-copie’ plus zijn handtekening met het jaartal 1911. In de tekeningen van 1901 en 1911 zijn duidelijk verschillen te zien. Dus is de plattegrond van 1911 de derde kopie. Omdat kopie twee en drie overeenkomsten vertonen is het niet onmogelijk dat ze beide overgetekend zijn van kopie één. Waar de tekeningen van 1886 zijn gebleven is tot op heden niet bekend. Onderzoek naar de tekeningen hebben wij gedaan in zowel Deventer als Zwolle. In Deventer, omdat daar de boeken van de vereniging O.R.G. zijn ondergebracht. Het Rijksarchief in Zwolle had de dossiers gekregen en het P.O.M. de museale voorwerpen. (Onze dank voor deze informatie en medewerking aan Jhr. Gevers). Als extra werd nog een bezoek gebracht aan beide gemeentearchieven. Ook daar konden we geen informatie krijgen over de kaart van 1886. Het enige opmerkelijke wat door ons gevonden werd is, dat in het P.O.M. onder nr. 2860 een met waterverf ingekleurde tekening te zien is, die waarschijnlijk in 1901 ingeschreven is. Deze ingekleurde tekening heeft de afmetingen van 39 bij 36.5 cm met daaromheen een rand van 1.5 cm. De tekening is niet gedateerd. We kunnen ons afvragen of dit de verdwenen eerst getekende kopie van 1886 is.

Voor een facsimile-uitgave die verscheen bij Fruin-Nijhoff was de tekenaar J. Wennink aangetrokken. Deze heeft van 1916 tot 1923 in Madrid 33 plattegronden en 97 inzetkaartjes nagetekend. Zo ontstond de vierde kopie van de plattegrond van Swoll. Alle door J. Wennink gemaakte tekeningen bevinden zich in het Algemeen Rijksarchief. Wij zijn niet nagegaan of er nog meer tekeningen waren. Toen we bij Koeman op blz. 119 lazen: ‘Het zou eigenlijk niet voor mogen komen dat er geen foto- lithografische kopieën bestaan van de kaarten, toch beschikken we tot op heden alleen maar over lithografieën die met de hand nagetekend zijn, waardoor niet aan de eisen voldaan wordt die het wetenschappelijk onderzoek stelt’ was het voor ons een uitdaging om een foto- afdruk te bemachtigen van de kaart die in Madrid ligt opgeborgen.

Het Spaanse avontuur

Er werd contact opgenomen met de Spaanse cultureel attaché in Nederland, D.M. Bustmante. Na enkele briefwisselingen, met prachtige stempels en lakzegels, bleek er weinig vooruitgang in te zitten. Goede raad was duur. De zoon van Herman Kamphuis, Berend Jan, had een vriendinnetje in Madrid. Bij een bezoek van Berend Jan aan Madrid kreeg deze de opdracht mee zich niet alleen met de dame te bemoeien maar ook een foto-afdruk van de kaart te verkrijgen. Met de brieven van de attaché werd in Madrid de Nederlandse ambassade opgezocht. Gesloten! Dankzij de net passerende en op de ambassade werkende secretaresse, mevr. C.J. van Driel, werd hij alsnog binnengelaten. Zij stelde een introductiebrief op voor senor Don Manuel Sanchez Mariana, de archivaris van de ‘la Biblioteca Nacional’.
Aldus gewapend werd koers gezet naar de Biblioteca. De archivaris sprak wat Engels en een extra telefoontje van de vriendin van Berend Jan loste verdere taalproblemen op. Er is een strenge beveiliging in het museum; Berend Jan moest zich legitimeren en de camera moest bij de ingang achtergelaten worden. In de studiezaal werd een prachtig in leer gebonden album binnengebracht wat onder het alziend oog van een suppoost ingekeken mocht worden, het bleek een juweel van een exemplaar te zijn, buitenafmeting 44 bij 29 cm. Het bevat ruim honderd kaarten. De grote kaart van Zwolle meet 37 bij 37 cm en heeft een rand van 1.5 cm, zodat het geheel 40 bij 40 cm is. ‘Daaraan’ is een kleiner kaartje van de binnenstad getekend. Beide kaarten zijn verdeeld over twee bladzijden. Bladerend in het album stond boven de kaart van Vlissingen, door ons uit het Spaans wij vertaald: Deze kaarten zijn getekend voor keizer Karel V in Zlanores 1545. (In verschillende publicaties is vermeld dat de ‘kaarten voor Philips II gemaakt’ zouden zijn (de naam is Filips heren auteurs). Ook lezen wij in teksten van de publicaties een datering: ‘tussen 1525-1570’! Om meteen maar daarover een opmerking (2010) te plaatsen: Filips II van Spanje is geboren in mei 1527 en volgde zijn vader, Karel de V, in 1555 op. Zoals u ziet moet je gegevens goed onderzoeken en juist weergeven.
De schaal op de plattegrond van Vlissingen is dezelfde als van Zwolle maar dan voorzien van honderdtallen. Teruggekeerd naar de ingang wachtte de buitengewoon vriendelijke archivaris Berend Jan op met zijn camera en ging het via een kortere route naar zijn kantoor. Daar werden bij Tl-licht nog een paar opnamen gemaakt die gedeeltelijk mislukten omdat de camera na een aantal opnames weigerde! (We denken eerder dat Berend Jan te zenuwachtig was geworden!)
Gelukkig kon hij vertrekken met de verzekering dat foto’s nagezonden zouden worden, wat dan ook gebeurde. We ontvingen een totaalopname in zwart-wit en een soort van kleurendia op ware grootte van het kleine kaartje. Onze dank gaat naar mevr. C.J. van Driel en Muy Senor mio Don Manuel Sanchez Mariana. (Herman heeft de kaarten begin 2000 geschonken aan het Historisch Centrum Overijssel.)



Hierboven de opname die Berend Jan maakte. De kleuren zijn vertekend omdat hij er geen rekening mee hield dat er veel TL licht aanwezig zou zijn. Wel zijn op de rechterkant van de grote kaart de verschillen te zien waar de tekenaar zandhoogtes en water zag in die tijd.


Hier de zwart-wit opname van de totale kaart en de kleurenopname die wij toegezonden kregen.

Verdere opmerkingen over de kaart

De tekening en de daarin aanwezige teksten is met gebrande siënna opgezet. Het schildje en de straten binnen de vesting zijn wit gelaten, wegen erbuiten ogen iets grauwer. Evenals de vlot geschetste huizenblokken zijn de stadsmuren en muurvlakken van poorten en gebouwen met licht karmijn ingekleurd. Binnen het stratenpatroon zijn soms groengele kleuren te zien. Waarschijnlijk worden hier onbebouwde stukken grond mee aangeduid. Buiten de vesting is het land overwegend groen. Gebieden die iets lager lagen (loopvelden?) en dus konden overstromen, zijn iets donkerder getint, terwijl de hoger gelegen plekken lichter (Middelwijk) of geliger (Dieze en Assendorp) gekleurd zijn. Op de kaart is goed te zien dat de omgeving ten noorden van de Molenweg, in de 16e eeuw, hoog gelegen moet zijn geweest. De daken van kerken en kloosters zijn gekleurd met Pruisisch blauw. Een verdunde tint van die kleur is gebruikt om de wateren aan te geven. De brede rand om en door de tekening is met oker aangebracht. De kaart heeft het atlasnummer 72 rechts boven de rand staan. Aan de linkerkant van de kaart, is te zien dat op de achterzijde een andere kaart is getekend. In spiegelschrift is te lezen de Latijnse aanduidingen voor de windrichtingen en enkele letters, iets boven de tekst ‘Occidens’; Ames….. plus het nummer 71. Eenzelfde brede rand als op de plattegrond van Swoll te zien is, blijkt duidelijk doorgedrukt te zijn. Op beide bladzijden van de Swoll plattegrond staan stempels van de Biblioteca Nacional.

Enkele opmerkelijke verschillen tussen de foto en de getekende kopieën

Het kleine kaartje: De beëindiging van de haven aan de Buitenkant is beter weergegeven, terwijl tegenover de Lauwermansgang, wat vooral op de kleuropname te zien is, waarschijnlijk nog een brug?/oversteek over de Grote Aa gelegen heeft. Op de grote kaart is te zien dat er weinig loopruimte aanwezig is tussen het Konings- en Gasthuisplein. Er moet wel loopruimte geweest zijn tussen de stadsmuur en de Wal-Koestraat. Op de kleuropname is dat namelijk wit gelaten. In de nu nog aanwezige bebouwing in die straten kan dit pad of weg teruggevonden worden. Ook zijn er gebouwen die op de ene kaart wel maar op de andere kaart niet voorkomen. Bijvoorbeeld: de toren tussen Diezer-Pelzertoren, een toren tegenover de Walstraat een bouwwerk opzij van de Diezerpoortenbrug en een kloosterkapel welke tussen de twee molens is getekend. Deze molens stonden op de plaats waar nu de gracht-(Diezerkade) Badhuiswal is gelegen. De tekenaars hebben nog weggetjes - perceellijnen anders getekend - weggelaten dan dat op de foto van het origineel te zien is maar om dat allemaal uitgebreid hier te behandelen lijkt ons niet zinvol. Voor de geïnteresseerden: zoek de verschillende afbeeldingen van de tekenaars bij elkaar en vergelijk ze eens met de hier afgebeelde originelen.

Verdere informatie die uit de kaart gehaald kan worden

Drs. F.C. Berkenvelder vermeldt in ‘Zo was Zwolle rond 1900’ op blz. 157 iets over de oude herberg de Hanekamp. ‘Het huis wordt al in 1625 genoemd en was tot het midden der vorige eeuw vrijwel het enige dat zich aan de overzijde van de Vecht bevond’. Op de kaart van Van Deventer is op de plaats van de Hanekamp een huis getekend. De ‘Hanekamp’ is waarschijnlijk dus ouder of heeft een voorganger gehad.

Duidelijk is ook de waterloop getekend die we nu de Nieuwe Vecht noemen. In het jaar 1597 op de dag van St. Lucie (13 december) namen Schepenen en Raden met de Gezworen Gemeente het volgende besluit: ‘dat het raadzaam zou zijn dat de Vecht, de rivier die zijn oorsprong had tot ver in Westfalen, met de stad zou worden verbonden, gelijk dit reeds van oude tijden begonnen was’. Het laatste gedeelte van de zin geeft te denken. Aanvulling 2010: Als we de kaart van Van Deventer bekijken is er in 1545 al een vrij breed water op de plaats aanwezig die we nu als “Nieuwe Vecht” kennen. Is er tussen 1545 en 1597 iets gebeurd, oorlogen,geldgebrek, overstromingen?, waardoor de werkzaamheden, als we het woordje ‘begonnen’ vertalen, niet afgerond zijn? We hebben even wat gegevens bij elkaar gezocht: De gevolgen van het verbond dat de stad Zwolle in 1524 met Karel van Gelder afsloot waren voor Zwolle catastrofaal. Zwolle was in 1524 slechts een schaduw van wat het vóór de oorlog was geweest. De kooplieden hadden de stad verlaten, marktdagen werden bijna niet meer bezocht, geld was er niet meer en het voedsel was schaars. De welvaart was voorbij. Bovendien begon in 1568 de tachtigjarige oorlog. Zwolle moest van Maurits een “frontierstad” worden met een dubbele linie naar de IJssel maar daar kwam weinig van terecht door geldgebrek. Een andere verklaring voor ‘De Nieuwe Vecht’ zoeken wij in “Of heeft Zwolle vroeger aan de Vecht gelegen of heeft een zijtak van die Vecht Zwolle aangedaan?” Boven Berkum zit namelijk een vrij grote bocht in de Vecht en nu stroomt de Vecht van daaruit richting Hasselt. Toen de nieuwe huizen opzij bij de ‘Verlaten’ in Berkum werden gebouwd moest men daar palen van wel 16 meter in de grond heien voor de funderingen. Dat duidt er op dat de ondergrond zwaar verstoord is. Deze verstoringen zetten zich door aan weerszijden van waar nu de ‘Nieuwe Vecht’ stroomt tot aan Zwolle. (Ook sonderingen wijzen uit dat er veel klei en veen, op dieptes van 8-12 m, in de ondergrond aanwezig zijn.) Waarschijnlijk heeft men in vroegere tijden de Vecht boven Berkum afgedamd zodat de stad Zwolle minder problemen kreeg met overstromingswater (zie de WW-artikelen). Er zal een oude bedding overgebleven zijn en toen de Schepenen en Raden in 1597 over een verbinding spraken zal het over DIE verbinding gegaan zijn. Dat de verbinding gemoderniseerd werd geeft het volgende aan: ‘Op 1 mei 1602 werd besloten tot de aanleg van een tweetal verlaten of sluizen. Eén ten oosten van de Berkumerbrug en één bij de Nieuwe Wetering’ (thans Almelose kanaal). In het artikel ‘Dieze-Dossier’ zal aan de Nieuwe Vecht/Oude Vecht extra aandacht geschonken worden. De verbinding werd in het begin van de 18e eeuw gekanaliseerd gezien het materiaal dat ik tijdens werkzaamheden op 2 verschillende plaatsen in de Dijk vond. Ter hoogte van de huidige Ceintuurbaan-Passiebloem werd een gasleiding door de dijk heen gelegd en opzij van het vroegere Sophiaziekenhuis-Turfmarkt, werden gaten in de dijk gemaakt omdat er voorzieningen aangelegd werden voor de woonboten. De kanalisering zal gebeurd zijn vanaf achter de huidige sportvelden aan de Boerendanserdijk, waar de huidige Westerveldsche Aa in de ‘Nieuwe’ Vecht stroomt en waar nog een sluisje aanwezig is, naar de stad toe. De toevoeging van ‘Nieuw’ bij dijk, water- of landwegen kan betekenen dat oude situaties verbeterd of veranderd werden. Of zoals men dat in die tijd zag: ‘maakte men een Nieuwe Vecht omdat de Oude Vecht/Wetering niet meer begaanbaar was?’

In het markeboek van Dieze staat nog vermeld dat in 1533: ‘de wetering beginnend bij de Bagijnen over de Oosterenk tot aan de Westerveldsche siel tot zeegraven (tochtsloot) zal worden gemaakt’. (Onze eerdere mening dat het om een Wetering moest gaan op de plaats waar later de naam “Nieuwe Vecht’ opduikt hebben wij moeten herzien. Excuus voor deze fout.) Daarom de volgende uitleg over de tekst van 1533: ’Jammer is dat op de tekening van Van Deventer deze waterverbinding net niet te zien is. Alleen in de rechterbovenhoek van de tekening is nog een gedeelte van een overloopveld te zien. Alleen de waterverbinding, die de Westerveldsche Aa wordt genoemd en die daarvoor een restant van een oude (Vecht)arm geweest moet zijn die vanaf Dalfsen onze kant opstroomde, komt hiervoor in aanmerking. Gezien de verbinding die er geweest moet zijn tussen de Soestwetering en het gebied opzij van de Ceintuurbaan zal ook IJsselwater zijn invloed gehad hebben.
De vermelding van ‘beginnend bij de Bagijnen’ kunnen we verklaren. Waarschijnlijk zal er bedoeld zijn door de ‘scriver’ dat er land of een woning aanwezig was waar de Bagijnen eigenaar van waren. In die tijd was het voor iedereen duidelijk waar dat was. Deze gedachte van ons werd bewezen toen we in de ‘Regesten van Berkenvelder, deel 6 van 1491-1500, lazen dat er op 3 maart 1496 land verkocht wordt. In het regest staat o.a. de tekst ‘Beghijnen-goet dat ligt op de Oesterenk’. Deze Bagijnen behoorden tot het St. Cecilia convent dat later opging in het Hervormd Weeshuis. De besproken wetering van 1533 zal een restant geweest zijn van de Vechtarm die o.a. Goudbeek besproken heeft en waar, zie het artikel Ceintuurbaan, 14e-15e eeuwse scherven uit gehaald zijn. Eens te meer het bewijs dat de Westerveldsche Aa als voorloper de Vecht(arm) heeft gehad. Over de naam Westerveldsche Aa: Wanneer is die naam aan een water gegeven? In de 15e eeuw of eerder? is er sprake van ‘Het goed Westerveld’. Dit zou in handen geweest zijn van Johan ten Bussche, Burger van Zwolle en zijn vrouw Berte Bloemendael.
De Havezathe Westerveld is gebouwd tussen 1603 t/m 1606 en werd toen de grootste havezate van Salland. Om zijn belangrijkheid aan te geven heeft men toen het water, dat in 1533 tot tochtsloot gemaakt zou worden, de naam Westerveldsche Aa gegeven? Nog even op dit alles terugkomen. Tot waar liep de Oosterenk door richting de huidige Pierik? Op de Pierik kennen we namelijk een water dat nu nog als ‘Tochtsloot’ bekend is. Dat is namelijk het water dat opzij van de huidige sportvelden op de Marslanden ligt richting ‘De Nooterhof’. Deze sloot kruist de huidige Marsweg. Vroeger was er opzij van de Hoge Brug een sluisje. Daar stroomde het water van de tochtsloot en het water, dat vanaf de Marslanden naar het sluisje geleid werd, naar toe om in de Soestwetering te stromen. Had deze verbinding een oudere voorganger? Zie WW1-2 om te snappen dat heel vroeger het water een andere loop had dan de meeste huidige beddingen ons nu willen vertellen. We doen een boute veronderstelling: zou het niet mogelijk zijn dat er ooit een verbinding heeft gezeten tussen de oude Vechtarm bij de Ceintuurbaan en de Pierik? Op de plattegrond is ook duidelijk te zien dat er een waterloop over de Pierik moet hebben gelopen richting Wezenland. Ook hier komen wij in de waterartikelen op terug. Tot dusver de opmerking van 2010.

Hoe goed is de kaart getekend?

De projectie van ‘Van Deventer’ op het minuutplan van 1832 geeft de nodige afwijkingen. Bekijken we kleine delen en schuiven we dusdanig dat een beperkt aantal straten elkaar bedekken, dan klopt één en ander vrij goed. We moeten daarbij bedenken dat het minuutplan eigenlijk geen topografische kaart is maar eigendomsgrenzen aangeeft die tot 1832 zijn bijgewerkt. Dat betekent dat ook in het verloop van straten één en ander in de tussenliggende drie eeuwen veranderd kan zijn. Het is in ieder geval en zeker voor die tijd een bijzonder nauwkeurige kaart. We moeten daarbij bedenken dat het een kaart was voor militaire doeleinden. De toegangswegen zijn goed aangegeven. De kerken en torens zijn in het platte vlak getekend zodat een goede oriëntatie mogelijk was. Zodoende konden de artillerieofficieren de afstand tot een bepaald doel goed bepalen.


De kleurenplattegrond van 1545 op een afbeelding van Google geplaatst!

Er zijn wat betreft ‘Zwolle’ een aantal zaken die opvallen. De Van Karnebeekstraat en de Van d. Laenstraat komen zuidelijk samen tot één weg om zich wat verder weer te splitsen. Dat is precies het punt waar de ‘Hoge Spoorburg’ ligt, vroeger de ‘Voorde’ genoemd, een doorwaadbare plaats, die misschien ‘s zomers droog viel. Behalve dat kennen we nog de ‘Kleine Voorde’ en de ‘Grote Voorde’ in de buurt van de Hoogstraat die in het verlengde van datzelfde ‘loopveld’ liggen waarlangs het afvoerwater zich een weg zocht: let wel, gedurende een bepaalde periode. Er zijn nog een tweetal bundelingen van wegen te vinden, welke een oorzaak moeten hebben. In de omgeving van de Badhuiswal kwamen een aantal wegen samen. Ook zien we een aantal straten in de binnenstad, de Praubstraat, de Goudsteeg en de Bloemendalstraat, die ongeveer richting Zeven Alleetjes uitkomen. Verder zien we bij het ziekenhuis de Weezenlanden een soort van B-vorm van wegen die doodlopen op de stadsgracht en vóór de grachtenaanleg wegen vormden die naar de binnenstad voerden. Bij de noordelijke kant van Zwolle is door de eeuwen durende wateroverlast weinig meer van de oude situatie terug te vinden op de tekening, maar dat er oude wegen naar het noorden moeten hebben geleid staat voor ons vast. Er zijn ook een aantal, naar het lijkt, hekken aangegeven die een weg afsluiten. Het hek van Middelwijk, genoemd in de stadsboeken bij het jaar 1473 en merkwaardig genoeg gelegen op bijna dezelfde plaats waar nu de slagboom bij de parkeerplaats van het ziekenhuis de Weezenlanden staat. Verder zien we een hek, dat in de handgetekende kopieën slecht wordt weergegeven, op ongeveer de kruising van de verdwenen Akkerweg-Diezerweg. Bij de Van Karnebeekstraat is op de kopieën, het hek zelfs weggelaten. Ook in de Grote Voorde staat een hek aangegeven. Meerdere malen is over dat hek in de maandrekeningen een vermelding te vinden. Rechts boven in de kaart vinden we weer een laag gedeelte en daarin een merkwaardige inham waarvan de punt eindigt bij de tegenwoordige Bankastraat. vlakbij de Nieuwe Vecht. Rechts daarvan is een galg getekend die op een zandkop gelegen moet zijn gezien de lichtere kleur op de kaart. Een terechtstellingplaats waar niemand ooit iets van wist maar de kaart bewijst het.

Zinnen uit de publicaties, die over de kaarten van Van Deventer gaan, gelicht en belicht

Wat opvalt in de teksten is, dat de auteurs vaak van mening verschillen. Een verklaring hiervoor kan misschien gezocht worden in het feit dat zij de kaarten in Madrid nooit gezien hebben. In de publicatie van Koeman 1983 blz. 121 spreekt deze van ‘verouderde literatuur die grotendeels achterhaald zou zijn door het onderzoek van Visser’. Over een citaat uit de ‘verouderde’ publicatie van Van ‘t Hoff is altijd een discussie mogelijk. Het gaat hier om de uitspraak: ‘de kaarten van Blaeu zijn als mooie afbeelding en versiering de meerdere van Van Deventer, maar voor strategisch gebruik van de tijdgenoten en als topografisch document voor historici in onze dagen zijn Van Deventer’s kaarten verre te verkiezen’. Wat ‘verouderde’ Wieder op blz. 156 schrijft: ‘Het ontbreken van na 1559 in een stad aangebrachte veranderingen, wil niet zeggen dat Van Deventer voor dien datum zijn opname maakte maar wijst er veel meer op dat hij een plattegrond gebruikte, die van voor dat jaar dagtekende’.
Het lijkt ons een niet helemaal onlogische gedachte waar altijd rekening mee gehouden moet worden. Wieder, blz. 166: ‘Van Deventer zou gezien de volgorde die in de atlas voorkomt de noordelijke steden het laatst hebben getekend’. Omdat de verschillende auteurs elkaar niet bestrijden over de functie van de kaarten en wel militaire doeleinden, kan naar onze bescheiden mening de indeling van de atlas ook te maken hebben met de volgorde van eventueel in te nemen steden. Ook de richting van waaruit de Spaanse troepen kwamen (van zuid naar noord) zou hiermee te maken kunnen hebben. Omdat de vele tientallen losse kaarten niet hanteerbaar en onoverzichtelijk waren is het volgens ons mogelijk dat de originele kaarten werden gekopieerd en tot een militaire staf- en kaartenatlas werden gebundeld. De verschillende auteurs vragen zich ook af waarom het papier in de atlas aan beide zijden is gebruikt. De verklaring lijkt ons simpel: het maakte de atlas veel dunner en hanteerbaarder. De originele werktekening waarop de berekeningen, schetsjes etc. te zien moeten zijn geweest werden na het kopiëren vernietigd of zijn gewoon verloren gegaan. Er zijn nooit dergelijke werkkaarten gevonden. Ook Fruin, blz, 86, geeft aan dat de originele kaarten verloren gegaan moeten zijn. Het verband tussen de inzetkaart (cartons) en de volledige plattegrond is behandeld door J. Brouwer en Overdiep in 1961. De conclusie van dat onderzoek luidde: ‘dat beiden als gelijkwaardig beschouwd moesten worden’. Koeman gaat op blz, 121 hier dieper op in.
Soms herkennen wij vandaag de dag het beeld niet dat we op de oude kaarten zien. Het was in die tijd veel moeilijker om afstanden te bepalen. De Noord-Zuid verhoudingen werden gemeten met behulp van de stand van de zon ten opzichte van de poolster. Voor de Oost-West verhoudingen ontbrak een dergelijke methode. Plattegronden van steden werden in die tijd getekend aan de hand van schetsen gemaakt op de hoogste toren van de stad. Men tekende de buitenrand met poortgebouwen en enkele opvallende gebouwen. Dan werden de afstanden hiertussen gemeten door middel van het tellen van passen. Hiervoor werden verschillende instrumenten gebruikt, zoals de passenteller of het meetwiel. De meetgegevens zien wij op de kaarten terug als puntjes in de straten.

Het gradenverschil dat ontstaat als het noorden of liever gezegd het magnetische noorden wordt gebruikt komt eveneens aan de orde, evenals bij Visser. Ook Van Deventer gebruikte waarschijnlijk het magnetische noorden. Hierdoor zijn de verschillen te verklaren die ontstaan als er kaarten uit verschillende tijden op elkaar worden geprojecteerd. De magnetische pool (de variatie) verandert namelijk ieder jaar van plaats. Omdat Koeman eveneens van andere kaartmakers materiaal heeft onderzocht willen wij een enkel citaat van hem nog vermelden. Op blz, 125-126 worden de kaarten van Braun en Hoogenberg behandeld. Hij schrijft het volgende: ‘De volgende steden die naar Van Deventer getekend zijn blijken geheel verkeerd en zelfs fantastisch voorgesteld te zijn’. Hierbij wordt Zwolle ook genoemd. Op blz. 11 merkt hij op dat ‘huizen, wallen en poorten op de voorgrond ca. 40% hoger zijn getekend dan op de achtergrond. Vaak werd de hoogte van gebouwen over de gehele oppervlakte van de plattegrond overdreven. Bovendien gaf men de hoogste toren nog een extra overdrijving’. Men kan natuurlijk allerlei gevolgtrekkingen maken over kaarten. De tekenaar had zo zijn bepaalde opvatting.

Nawoord

In de jongste publicaties overheerst de mening dat het album in Madrid een ‘net’atlas voor de koning van Spanje was. Die koningsatlas moest natuurlijk perfect zijn. Dat kan misschien verklaren dat alle windrichtingen in het Latijn weergegeven worden. De ‘originele’ kaarten met gaatjes, welke in de Nederlandse archieven aanwezig zijn, hebben namelijk een Nederlandse aanduiding. Wat ons verder opviel was dat de Madridkaarten wel een maat- en schaalverdeling hadden. In acht hiervan was geschreven ‘Passus quinque pedum’, één pas is vijf voet. Wieder, blz. 163 en 164, schrijft dat hij de atlas in Madrid bestudeerd heeft. Kaartnummer 71 vermeldt Wieder als Ootmarsum. Amersfoort vermeldt Wieder onder nummer 63 (zie begin van het artikel waar wij voor Ames….. 71 noteerden). Dat er twee atlassen in Madrid zijn lijkt ons onwaarschijnlijk. In het Rijksarchief Zwolle valt Ootmarsum onder nummer 262. Op dit ‘origineel’ een Hollandse tekst, geen schaalverdeling maar wel met gaatjes. Deze kaart staat beslist niet op de achterzijde van de plattegrond van Swoll die bekeken en gefotografeerd is door Berend Jan. Zo blijkt hoe moeilijk het is om de vele tegenstrijdigheden in de verschillende publicaties op hun juiste waarde in te schatten.

Nog een laatste opmerking: op het kleurenkaartje is links onderaan in de hoek van de wegen, een krabbel te zien die lijkt op een handtekening. Is dat soms de handtekening van Jacob van Deventer? Iemand zin om daar eens onderzoek naar te doen?



Literatuur

P.C. Molhuyzen, Overijsselse Almanak, 1839.
Dr. F.C. Wieder, Tijdschrift Kon. Aardrljkskundig Genootschap, 1914-1915.
R. Fruin, Verslagen omtrent Rijks oude archieven 47 (1924). Bijlage III en inleiding. Uitgave Fruin-Nijhof, 1923.
B. van ’t Hoff; Provinciën, Jacob van Deventer, 1953. Blz. 16-17. (73B1)
Marijke Donkersloot - de Vrij, Dissertatie. Topografische kaarten aanwezig in de Nederlandse Rijksarchieven, toegelicht en beschreven.
J.C. Visser, Beiträge zur wirtschafts- und stadtqeschichte. Festschrift für Hektor-Ammann. De waarde van de stedenatlas van .J. v. Deventer, 1965.
Prof. dr. ir. C. Koeman. Geschiedenis van de cartografie van Nederland, 1983.
Nederland in kaart en prent 1570-1750. Slot Zeist 1987.
Nachrlchten aus dem Karten- und vermessingswesen. Reihe 1. Heft 96, 1985.
Ab Goudbeek; ‘Emmen, Lenthe, Wythmen en Herfte lagen vroeger aan de Vecht’ Zwolse Courant 1981.
Dank voor de vriendelijke mededelingen van G. Oostingh.