Inhoudsopgave



EEN WINTERS BRRR ONDERZOEK - Ziekenhuis De Weezenlanden I

Reeds enkele jaren was o.a. in de plaatselijke pers sprake van een uitbreiding van het ziekenhuis De Weezenlanden ten behoeve van de afdeling hartchirurgie. Omdat uit oude geschriften bekend was dat mogelijk het in 1524 verwoeste Mariënboschklooster in de buurt van de uitbreiding gelegen moest hebben, besloot ik de werkzaamheden in het bewuste gebied in de gaten te houden. Toen dan ook in september 1985 bij een rioolverlegging, die plaatsvond buiten de perceelgrens van De Weezenlanden in de richting van de stadsgracht, o.a. muurresten, aardewerkscherven en botmateriaal te voorschijn kwamen, werd contact gezocht met G. Oostingh, correspondent van de R.O..B.. Samen werd een bezoek gebracht aan de directie van het ziekenhuis die als eigenaar van de grond gevraagd werd om ons bij de grondwerkzaamheden voor de nieuwbouw toe te laten om waarnemingen te doen en eventueel archeologisch materiaal te redden. We mochten in de bouwput aanwezig zijn maar de werkzaamheden mochten absoluut geen vertraging oplopen. We gingen daar mee akkoord en dachten: ‘beter iets dan niets’!


Vitrine met vondsten die opgesteld staat in de hal van de
nieuwe polikliniek.

De bouwdirectie verstrekte vervolgens de onmisbare bouwplattegrond en de N.A.P.-hoogtes. Bouwcoördinator Michies stelde ons bovendien op de hoogte van vondsten in het verleden bij werkzaamheden op het ziekenhuisterrein gedaan. Van oktober 1985 tot en met januari 1986 werden door mij, met assistentie van Jaap v.d. Berg, Arie Bouwman, Joop Bredewold, Henri v. Dijk, Herman Kamphuis, Joke Appel en Gert. Oostingh in vaak barre winterse omstandigheden waarnemingen verricht. Vooral op zaterdagen en eind december rond de feestdagen, toen het grondbedrijf van de Gebr. Sonder uit Almelo doorwerkte, moesten en konden waarnemingen worden gedaan. De firma Sonder die, ondanks de tijdnood, ons bijzonder ter wille was, wordt ook op deze plaats bedankt. Vooral ook dankzij de heren Polhaar, Maatman en Heuver van de bouw, die samen met bouwcoördinator Michies zeer behulpzaam waren, kunnen de waarnemingen geslaagd worden genoemd. De laatste die dank verdient is echter de kok, Gerhard Schunselaar, uit de keuken van het ziekenhuis, die op een extreem koude dag voor warme soep zorgde, HULDE!

Waarnemingen in het hart van de Weezenlanden

Vele regenbuien, strenge kou en sneeuwval teisterden ons toen wij het graven van de bouwput archeologisch begeleidden. Modderpoelen zorgden ervoor dat de wagens van het sloop- en zandbedrijf onherkenbaar werden. Personen die lopend hun werk moesten doen (wij dus ook) werden geacht te kunnen zwemmen en een overlevingspakket bij zich te dragen.
Dit zij geschreven om aan te geven dat je wel een beetje gek moet zijn om onder deze omstandigheden het werk van “amateurarcheoloog” te willen doen.


Tussentijds nog even gekeken bij de sloopwerkzaamheden langs de Assendorperdijk. Zoals u kunt zien waren de omstandigheden van dien aard dat een goede waarneming in de sneeuw nauwelijks plaats kon vinden.


Toch is vanaf de start van de ontgraving in oktober intensief toezicht gehouden op de bouwplaats. Toen in november opzij van de keuken een gat werd gegraven waarbij een grond-verstoring te voorschijn kwam, met daarin enkele zogenaamde kogelpotscherven, was de belangstelling nadrukkelijk gewekt. Dit deel van de bouwput leverde onder de resten van 14e-15e eeuwse muurfragmenten (steenformaten 29 x 14 x 7cm en 27.5 x 13.5 x 7cm) opnieuw verstoringen met kogelpot- en Pingsdorfmateriaal op.
Uit de ingraving (4) op de plattegrond aangegeven, kwam ook een wrijf- of slijpsteen van graniet te voorschijn. Onverwachts legde de machine een merkwaardige stapel veldkeien bloot. Niet onmogelijk is dat sprake was van een grensaanduiding, wellicht zelfs betrof het een graf. De tijd ontbrak om het te fotograferen!



Even later werd door J. v.d. Berg een laat-middeleeuws bronzen ruiterspoor voor de dragline weggegrist. Door zijn oplettendheid werd voorkomen dat dit fraaie stuk werd afgevoerd naar de vuilstortplaats.


Grote bouwput

Na enkele weken “rust” begon men half december met het graven van de grote bouwput. Er werd in lagen afgegraven. De bovenlaag van zwarte aarde met puin en afval, die voor het grondbedrijf niet interessant was, werd eerst verwijderd en afgevoerd. Daarna begon men het schone zand van de ondergrond met bulldozers op te schuiven. Daardoor konden pas op het allerlaatste moment waarnemingen in de “ongestoorde” grond plaatsvinden. Omdat er op meerdere plaatsen gelijktijdig werkzaamheden plaatsvonden kon het gebeuren dat sporen in de ondergrond opnieuw met zand werden afgedekt of dat de machines deze met hun ruwe banden vernielden. Hier onder een paar afbeeldingen waarop te zien is dat verschillende machines tegelijkertijd aan het werk waren en wij er tussenin ONS werk probeerden te doen.



Er is geprobeerd om zo snel en goed mogelijk in te meten. Nadat de machines een stalen meetlint (100 gulden) hadden kapot gereden en de door ons uitgezette hoogtepalen steeds omver werden gereden, werd in overleg met het grondbedrijf besloten om een andere werkwijze te volgen. Voordat verstoringen die in de ondergrond te voorschijn kwamen vernield werden, onderzochten wij deze snel op materiaal, Als er na enkele diaopnames nog tijd over was werd er geschetst en ingemeten. Omdat er vele tientallen verstoringen gevonden werden moesten enkele honderden opnames gemaakt worden. Natuurlijk ontstonden door deze geïmproviseerde werkwijze op de totaal-tekening verschillen. Omdat echter na ontwikkeling van een volgeschoten film meteen de dia’s bestudeerd werden, konden deze verschillen tot een minimum beperkt blijven. Door dit werksysteem toe te passen ondervonden de bouwwerkzaamheden geen vertraging en ontsnapte er ‘weinig’ aan onze aandacht. Als de diepte van de bouwput bereikt was begon men meteen met het afvlakken van de grond en was het graven voor ons afgelopen. Bekisting voor het beton werd getimmerd en het beton werd direct gestort.

Verdere informatie

Een gevonden slootje had een diepte van 0.3 - 0.4 m -N.A.P.. De schervendatering uit de sloot ligt rond de 14e eeuw. Iets ten noorden van dit slootje kwam een “loopvlak” voor dat bestond uit berkenstammetjes van circa 10 cm doorsnee. De klei- en veenlagen die alleen in deze hoek van de bouwput aanwezig waren, bedekten scherven die op deze stammetjes lagen (13). Opmerking 2010: zie ook de bedekkende veenlagen in de bouwput van de Bibliotheek. Wat is er rond 1300? gebeurd? Verder werd een groot aantal ‘paalgaten’ ingetekend. Paalgaten zijn verkleuringen die in de ondergrond ontstaan zijn door het vergaan van (ingegraven) houten palen die gebruikt kunnen zijn voor woningen etc.
Door inmeting van deze grondverkleuringen kunnen de plattegronden van huizen of schuren opgetekend worden. De afmetingen van het in oost-west- richting liggende meest noordelijke huis dat haast compleet werd gevonden, zullen ongeveer 6 x 20 m hebben bedragen als we er vanuit gaan dat de vuurplaatsen en verstoringen (17-18) in het midden van het huis hebben gelegen. De rechterzijde van het huis is niet gevonden! Uit de vuurplaatsen is houtskool verzameld. Uit de verstoringen kwam kogelpotmateriaal en een gele, zachte op de breuk gelaagde scherf te voorschijn. Deze scherf doet denken aan het vroege Pingsdorfmateriaal. Uit (16) kwam tevens een rand van een kogelpot te voorschijn die de mening over het vroege Pingsdorf zou kunnen rechtvaardigen. Deze huisplattegrond zou mogelijk uit de 11e eeuw of vroeger kunnen stammen. Op de plattegrond is een ‘slootlijn’ getekend. Je zou denken dat de rechterzijde van de woning, waarvan de palen niet gevonden zijn, doorsneden is door de ‘sloot’. De conclusie zou dan kunnen zijn dat het huis ouder moet zijn dan de sloot! Of dat werkelijk zo is is niet met zekerheid te zeggen. De andere palen die getekend zijn,wijzen erop dat er meerdere huizen gestaan moeten hebben. Uitgaande van het vondstmateriaal uit de vlakbij gevonden verstoringen kunnen deze huisplattegronden in de 11e-12e eeuw gedateerd worden.
Op de plattegrond zijn ook enkele plaatsen aangegeven waar nog ploegsporen zichtbaar waren. Duidelijk was te zien dat de grond met een eergetouw was gescheurd. Een dergelijk gereedschap bezat slechts één werkend deel, de zogenaamde schaar die in de grond getrapt werd. De zes cm brede pen had tot vijftien cm onder het oudste woonniveau zijn woelwerk gedaan. In de bovenliggende 40 tot 50 cm dikke eslaag werden kogelpotscherven gevonden.


Rond de kerstdagen werden enkele uitgeholde boomstammen ontdekt die waarschijnlijk als waterput dienst hadden gedaan (P 1-3). De inhoud bestond hoofdzakelijk uit stenen, botmateriaal, kogelpot- en Pingsdorfaardewerk. Vondsten van dikke stukken daklei en een enkel glasfragment duiden erop dat sprake was van een bloeiende gemeenschap. Uniek uit deze periode is het in P3 gevonden bewerkte stuk hout dat inmiddels is geconserveerd


De contouren van een ingegraven boomstamput tekenden zich af. Eigenlijk mochten we toen al niet meer graven maar na overleg met de bouwmensen werd mij toch tijd gegund om de put leeg te maken. Vlak daarna kwamen de andere twee boomstamputten tevoorschijn dus het was alle hens aan dek!

Een paar randen die uit put 2 kwamen. 11e-12e eeuw.


Het bewerkt stuk hout van 33 cm
is afkomstig uit boomstamput 3.
Bovenstuk stoelrugleuning? 11e-12e eeuw.
Heeft u nog een suggestie?

Omdat de machines deze putten razendsnel verwijderden kon de totale inhoud hieruit niet geborgen worden. Het materiaal wat wel gered werd kan dan ook niet als representatief gezien worden. Wij kunnen en mogen daarom, wetenschappelijk gezien, geen conclusies trekken uit de gevonden scherven wat betreft de verhoudingen tussen inheems en import aardewerk. Dit is zeer jammer omdat deze verhouding een beetje opheldering had kunnen geven over de vraag wat voor soort bewoning er op deze plek is geweest.. Het scherfmateriaal uit de drie putten is onderling wat verschillend van structuur en ik vermoed dan ook dat er een tijdsverschil aangekoppeld moet worden. Zouden de putten op een bepaald moment droog hebben gestaan doordat de grondwaterstand zakte? Heeft men de waterput daarom meer naar de ‘sloot’ verplaatst? Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat op zo’n klein oppervlak er gelijktijdig drie waterputten in gebruik waren! Zou dit alles te maken hebben met de droge periode die ons land in de 10e eeuw teisterde (Zie ook WW1)? Tussen de drie gevonden boomstamputten in kwamen vuurplaatsen en vele verstoringen voor met als inhoud opnieuw kogelpot- en Pingsdorfmateriaal.

Kogelpotmateriaal en ‘Badorf’ aandoende randen werden gevonden in (1) en (27). Niet onmogelijk is dan ook, dat voor dit materiaal een datering in de 8e-9e eeuw kan gelden. Zeer vroeg zijn in ieder geval wel de door de prov. archeoloog Verlinde gedateerde vuurstenen werktuigjes. Deze zijn ± 8000 jaar oud. De werktuigjes werden (vlakbij 21) opgeraapt, nadat de bouwput geëgaliseerd was. Daar werden ook de hieronder afgebeelde twee typische stenen gevonden. Verlinde wist niet goed aan te geven of het om prehistorisch werktuigen ging. Hij vroeg wel waar we ze gevonden hadden! maar zou het zeer bijzonder vinden als het prehistorisch zou zijn. We vonden dat een vreemd antwoord. Ons gevoel zei dat het om oude werktuigen gaat. Maar ja, wie zijn wij?
Daarom dat ik ze maar op de site zet in de hoop dat er iemand is die er meer verstand van heeft of meer over de stenen kan vertellen. De kantige steen heeft beschadigingen die niet recentelijk zijn. Waarschijnlijk is met de steen gehakt . De schuine kanten lijken gepolijst te zijn gezien de glans die er op ligt. De ovale ronde steen, die aan beide uiteinden in een punt uitloopt, heeft overal duidelijke slijtsporen. Omdat de stenen gevonden zijn onder een meters dik zandpakket kan er geen spraken van zijn dat ze uit een bovenlaag afkomstig zijn. De beschadigingen en slijtsporen moeten dus al heel oud zijn. De ovale steen is 9,7 cm lang en heeft als dikste diameter 3,9 cm. De kantige steen is 6,5 cm hoog en heeft nu nog een lengte van 11 cm.